header verhalen

 


 

Overzicht verhalen

01- De grafvondst van mijn stamvader Kan Keng Tiong en het fenomeen van Mandarijnen in Nederlands Indië

02- Het massagraf

03- Djakarta, Jalan Teuku Umar 15, het laatste huis van H.H. Kan

04- Het nummer op de gele Universitas Indonesia jacket

05- Het Amateur Orkest van Djakarta

06- Algemeen Vernietigings Corps

07- De Chinese Heren van de Thee

08- De voorouderaltaren van de Kan-Han-Tan clan

09- De Doodskist van overgrootmoeder Thung Leng Nio als voorbeeld van een Traditionele Chinese Kist

10- Tan Goan Piauw en Thung Leng Nio

11- Villa Mei Ling, te Bandoeng, een historisch gebouw voor Nederlands Indië

12a- Tan Tjoen Lee en Han Tek Nio
12b- Tan Tjoen Lee
12c- Han Tek Nio

13- Kan Keng Tjong en Jo Heng Nio

14a- Desiree Tan (Hoei Nio)
14b. Corr.TTL aan Dé van 31-3-1933 tot 14-8-1934

15- Bommeltje

16- H.L.L.Kan en de Opium- en Zoutregie in Nederlands Indië

17- Muziek in mijn familie

18- Gedong Dalam - een Paladio Villa in Nederlands Indië

19- De Dood van Ferry Tan en de mislukte doofpotaffaire van s.s. Insulinde

20- De verdwenen Compagnie Seepers van de Stadswacht van Batavia

21- Han Oen Lee en Kan Oe Nio

22- Ganti Nama, de verplichte naamsverandering van Chinese Indonesiers en andere racistische regels in Indonesie

23- Begrafenissen en graven bij de familie Kan-Han-Tan

24- Tan Tjoen Liang de eerste Nederlands Indische Chinese Ingenieur  aan de TH Delft.

25- Ziel tabletten of Altaar tabletten van de Familie

26- Planten en onze familie

27- Het Emigratieverhaal van Sioe Yao Kan

28- Ermeling

 

 

 

27. Het Emigratieverhaal van Sioe Yao Kan

pdf knop

Introductie

Een steeds terugkerende vraag bij dit onderwerp is of het nou een “emigratie” of een “vlucht” uit Indonesië was. Wij, onze familie, vader moeder, Gie Tjin en ikzelf hebben het nooit een vlucht genoemd. Als je echter de vluchtverhalen van de Stichting Vluchteling of van het UAF leest dan zijn de overeenkomsten heel duidelijk. Patricia Tjiook-Liem, de initiatiefnemer van het Chinese Indonesian Heritage Center – een voorheen aan het KITLV gelinkt instituut – heeft een duidelijke mening: het moet “Emigratie” heten omdat het van begin duidelijk was dat deze groep Chinezen van Indonesië naar Nederland ging en geen ander land. Dat dit niet altijd in een directe reis mogelijk was geeft een extra dimensie aan al deze emigratieverhalen.

Volgens mijn zus Gie Tjin wou mijn vader het vertrek uit Indonesië expres niet vluchten noemen. Hij heeft altijd geweigerd een vluchtelingstatus aan te vragen. Hij vond dat onze familie het recht had een verblijfsvergunning in Nederland te verkrijgen als tegenprestatie van de Nederlandse Staat voor alle diensten die hij en zijn vader H.H. Kan als Nederlands onderdaan in Nederlands Indië hadden verricht. Het feit dat mijn vader tot zijn dood op achterstallig Nederlands Indisch salaris heeft gewacht was daarbij nog niet eens mee in acht genomen. Ook zouden volgens de verdragen van de ronde tafel conferentie bij de soevereiniteitsoverdracht van Nederland aan Indonesië speciale passages opgenomen zijn over “het recht op verblijf in Nederland voor alle oud Nederlands onderdanen”.

Dat het gehele proces van emigratie van Indonesië naar Nederland zo lang had geduurd (1965-1972) had verschillende oorzaken:

1. Toen de familie (vader, moeder, mijn jongere zus Gie Tjin, mijn oudste
broer Sioe Lee en ikzelf) in 1957 van Nederland terug gingen naar
Indonesië was reeds besloten dat direct na afsluiting van de middelbare
school door Gie Tjin en mij, we direct naar Nederland zouden gaan
studeren. Voorbereidingen daartoe begonnen in juli 1965. De
communistische coup 30 september 1965 torpedeerde deze
voorbereidingen en ook de ongeregeldheden, chaos en demonstraties
na de coup waarbij de scholen gedeeltelijk werden gesloten,
veroorzaakte een duidelijke vertraging bij het afronden van de
middelbare school door Gie Tjin en mij.

2. Binnen de familie was er onenigheid of de gehele familie of alleen Gie Tjin en ik naar Nederland zouden gaan.

3. Vlak na de coup was het onduidelijk hoe de toestand in Indonesië zich
zou ontwikkelen. Daarbij kwam dat mijn vader juist het jaar daarvoor in
1964 was ontslagen als “contrarevolutionair”. Dit ontslag had hij te
danken aan de politieke tijdgeest in de jaren vlak voor de coup die
uitgesproken procommunistisch en antiwesters was. Dus zijn zogenaamd
prowesterse met name Hollandse opvoeding (hij werd “blandist”
genoemd, N.B. we spraken thuis Nederlands) en zijn weigering lid te
worden van de communistische ambtenarenbond waren tezamen met
de laster van de club jaloerse medewerkers genoeg redenen om hem te
lozen.

4. Het neerslaan van de communistische coup zag hij als een teken dat alles nu weer beter zou gaan en dat hij gerehabiliteerd zou worden als duidelijke anticommunist. Na een jaar bleek hoe naïef dit idee was want nu was hij een Chinees, en de Chinezen hadden de coup geholpen. Onder deze verdachtmaking moest hij zich zelfs melden bij de politie. In de gebieden buiten Djakarta zoals bijvoorbeeld in Kalimantan, het voormalig Borneo, werden onder het mom van opruimen van communistische verzetshaarden grootschalige slachtingen onder de Chinese bevolking ondernomen door de lokale militaire commandanten. Trots verkondigde bijvoorbeeld de militaire bevelhebber van de provincie midden Kalimantan op de nationale TV dat de woedende bevolking samen met de militairen de gehele provincie had schoongeveegd van Chinezen en andere communisten. Het commentaar van mijn vader was toen, dat de lokale bevolking de “Dajaks” dit nimmer zouden doen, immers ze beschouwden zichzelf nazaten van Chinezen. Daarom werd juist hij toen in Nederlands Indië als Chinees door de Nederlanders die bang waren voor de koppensnellers, voor de Opium & Zoutregie naar de binnenlanden van Borneo gestuurd.

5. Toen het hoe langer hoe meer duidelijk werd dat het de verkeerde kant op ging bleef de verdeeldheid in de familie. De hoofdoorzaak was mijn oudere zus Wan Tjin, die terug in Indonesië inmiddels was getrouwd met een “pribumi” ( Indonesische autochtoon). Dus die zou moeten
achterblijven als we weggingen uit Indonesië. Mijn vader wou bij haar
blijven: “gaan jullie maar, ik blijf bij Wan Tjin”. Dit wou mijn moeder
beslist niet. Als we gaan dan moet mijn vader mee. Het resultaat was dat
de familie verdeeld was in twee kampen: aan de ene kant Wan Tjin en
mijn vader, aan de andere kant Gie Tjin en ik en mijn moeder. Mijn
oudste broer Sioe Lee maakte het niets uit. Intussen probeerde mijn
andere broer Sioe Bing die nog in Nederland was, onze komst in goede
banen te geleiden.

6. Als laatste daad van Soekarno als president was een decreet waarin de rupiah werd gedevalueerd 1 op 1000. Weg was ons geld de opbrengst van de verkoop van een huis. Dit geld was niet alleen nodig voor de kosten van de emigratie te dekken, maar ook om genoeg geld te hebben om van te leven tijdens ons verblijf in Nederland. Deze geldkwestie werd vooral belangrijk toen bleek dat voor een verblijfsvergunning in Nederland we moesten aantonen dat we genoeg geld hadden om de Nederlandse staat niet tot last te zijn. De enige mogelijkheden om aan geld te komen was het verkopen van panden van de familie. Dit verkopen duurde langer dan verwacht deels door de chaos na de coup van 30 september 1965, maar ook deels omdat de bewoners om eruit weg te gaan sleutelgeld bedragen vroegen die in sommige gevallen hoger waren dan de totale opbrengst van de verkoop. Het moeilijkste was de verkoop van het huis waar we woonden aan de Teuku Umar. De reden hiervoor was dat na de coup er om het huis van generaal Suharto, de opvolger van president Soekarno, een veiligheidszone werd geïntroduceerd, en ons huis lag binnen deze veiligheidszone. Dus het huis kon alleen aan vertrouwelingen en bevriende generaals van generaal Suharto worden verkocht.

7. Mijn vader werd pas wakker geschud toen een goede vriend Chin Hoi Kwet hem afhaalde om met eigen ogen de lijken in de benedenstad (Chinezenwijk van Djakarta) te zien na een zoveelste pogrom. Al de tijd daarvoor voltrokken de pogroms zich alleen buiten Djakarta zoals in Bogor, Sukabumi, Bandung en Tjerebon. Dus de standaard opmerking van mijn vader als we het hadden over weggaan uit Indonesië was altijd “het is niet zo erg”. De gouverneur van Djakarta Ali Sadikin had deze pogroms lang tegen kunnen houden maar nu vonden ze dan ook in Djakarta plaats. Dus toen werd pas serieus een visum voor Nederland aangevraagd.

8. De visumaanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland had een doorlooptijd die langer duurde dan verwacht en leek in eerste instantie bijna zeker te worden afgewezen. Pas toen we reeds in Nederland warenbleek een doorslaggevende reden voor de afwijzing te zijn dat onze familieleden in Nederland hadden geweigerd om garant voor ons te staan. Deze reden stond niet in de afwijzende brief van de Nederlandse ambassade. Deze brief bleek later geen officiële ministeriële beslissing c.q. afwijzingsbesluit te zijn maar slechts een ontmoedigingshandeling van de Nederlandse Ambassade te zijn, in het kader om zo veel mogelijk bergen op te werpen tegen de stroom visumaanvragers. In Nederland waren op dat ogenblik een broer van mijn vader die getrouwd was met een zus van mijn moeder, een zus van mijn vader en een zus van mijn moeder. Deze familieleden vonden het allen niet nodig om garant voor ons te zijn.

9. Pas in 1970 werden we op een sluiproute via Duitsland gewezen.

10. Het antwoord op de afwijzende ambassadebrief via een advocaat in Nederland aangestuurd vanuit Duitsland kostte ook de nodige tijd. Bizar was dat de advocaat exact identieke argumenten en wetsartikelen aanhaalde bij dit antwoord als die reeds door mijn ouders, die beiden juristen waren, verwoord in de eerdere aanvraag. Het grote verschil was dat in de originele aanvraag we nog ervan uitgingen dat Oma en mijn oudste broer Sioe Lee meekwamen. Oma overleed gedurende het aanvraagtraject en mijn broer Sioe Lee wou uiteindelijk niet naar Nederland. Zo kregen we pas in begin 1972 een visum voor Nederland. Het eind van de daadwerkelijke emigratie was niet het verkrijgen van een visum maar het verkrijgen van de Nederlandse Nationaliteit. De reden hiervoor was de latente dreiging van een eventuele uitzetting en terugsturing naar Indonesië dat steeds als een zwaard van Damokles boven onze hoofden hing. Daarom eindigt dit emigratieverhaal met het verkrijgen van het Nederlanderschap van mijn ouders op 27-12-1977.

PS Dit verhaal stond nog in Sioe Yao's pc wachtend op de scan van de visumafwijzing.

         
terug naar begin